De generatie van Arend Johan en Hendrik Lambert (~1810): De Groningen tak

Om het voorgaande kort samen te vatten: de familie Wijnne woont in Elburg sinds ongeveer 1600 en misschien zelf sinds 1470 of nog eerder. Rond de tijd van Wijne Gerrits nemen ze een vaste naam aan. Wijne Gerrits is een zakenman die soms de regels overtreed. Gerrit is een schipper die nog wel eens in een vuistgevecht terechtkomt. Hendrik is een stuk netter en wordt weesmeester. Arend is zelfs lid van de magistratuur. Hendrik Arend wordt burgemeester van Elburg. Het gekke is dat de kinderen en kleinkinderen van HA allemaal Elburg verlaten. Niet Johanna die ziekelijk lijkt te zijn:

Heden overleed, tot mijne bittere droefheid; mijne zeer geliefde oudste Dochter, Johanna Wijnne, in den ouderdom van 39 jaren en ruim 8 maanden; haar lijden was langdurig en zeer smertelijk, doch de hoop en vertrouwen, dat zij nu zalig is, lenigt eenigermate dit mijn treffend verlies.

Elburg, den 26 November 1825. Wed. H.A. Wijnne - Top.

Echter Arend Johan vertrekt naar het noorden en eindigt in Groningen. Egberta vertrekt naar Arnhem. Hendrik Lambert blijft in Elburg maar zijn kinderen vertrekken allemaal naar Zeeland en Overijssel. Wat is er mis met Elburg? Trouwens Johanna overlijdt op 39-jarige leeftijd, Arend Johan op 45-jarige, Hendrik Lambert op 43-jarige, maar Egberta op 99-jarige leeftijd. Het schijnt dat de dertiger en veertiger jaren van de 19 de eeuw decennia van achteruitgang en rampspoed waren. Overstromingen, misoogsten en strenge winters tussen 1830 en 1840 en cholera, tyfus, pokken (1843-1845) teisterden de inwoners van platteland en steden. Misschien was dit gewoon de reden om heil elders te zoeken net zoals zoveel mensen in Europa naar Amerika vertrokken rond die tijd.

Arend Johan (Jan) Wijnne (1791-1837)

Arend Johan lijkt de eerste Wijnne te zijn die Elburg verlaat. Volgens het ‘Album Studiosorum Academiae Gelro-Zutphanicae 1648-1818’ (D.G. van Epen, 1904) liet Arend Johan zich als student in de ‘ Pharmacie et Botani’ inschrijven aan de universiteit van Harderwijk op 30 april 1811. De universiteit van Harderwijk was in 1600 in bescheiden omvang begonnen, werd in 1647 tot een echte academie uitgebouwd, in 1815 tot een atheneum en in 1818 opgeheven. Tussen 1810 en 1816 had het 7 studenten in de Pharmacie.

Arend Johan deed zijn doctoraal examen medicijnen aan de universiteit Groningen op 22 juni 1818 en wordt ‘Medecinie Doctor’. Het onderwerp van zijn promotie aan de Faculteit Geneeskunde was ‘ Nonnulli casus dysphagiae in nosocomio academico’ (dwz ‘Enigen gevallen van slikstoornissen in academisch hospitaal geobserveerd’). Zijn artsenbul is geviseerd door Raad van Geneeskundig Toezicht: Overijssel 8 april 1819, Drenthe 24 maart 1825, Groningen 13 december 1826 en Hoogeveen 10 mei 1829. Getekend ‘de Schout’

Hij trouwt in 1819 in Groningen met Regina Nodell uit Rotterdam. Zij hadden zes kinderen. Arend Johan is overleden in Groningen op 16 april 1837 na een kortstondige en hevige ziekte, bijna 46 jaar oud.

Hendrik Arend Willem (1821-1871)

De oudste zoon was Hendrik Arend, graanhandelaar en jurist, oud lid van de Provinciale Staten van Groningen, lid van de Gemeente Raad en van de Kamer van Koophandel. Hij trouwde in 1854 in Bremen (Duitsland) met Margaretha Dröge. Zij hadden twee kinderen. De oudste zoon Arend Johan Wijnne (1855-1921) was apotheker en graanhandelaar. Arend Johan had twee overlevende zonen. Hendrik August Marius (Hein) Wijnne (1895-1989) had geen kinderen. In 1930 schreef hij ‘Algemeen reglement voor de waterschappen in de provincie Utrecht, met uitvoeringsvoorschriften’. De tweede zoon was Ernst Hugo Johan (1897-1978) die voor niet meer achterhaalbare redenen zijn achternaam veranderde in Wynne. Hij was advocaat en procureur.

In De Economist 1871, 1, 420 vlg., 548, staat een overlijdensbericht van Hendrik Arend geschreven door Brugmans:

Hendrik Arend Wijnne, zoon van dr Arend Johan Wijnne en Regina Catharina Nodell, geb. Hoogeveen 11 april 1821, gest. Groningen 21 maart 1871, werd voor den handel opgeleid en was jaren lang een der aanzienlijkste graanhandelaren van Groningen.Van hem werd bij zijn dood gezegd: ‘de handel verliest in hem één zijner beste vertegenwoordigers. Eerlijkheid en energie maakte hem tot een der steunpilaren der Groningsche beurs. Doch zijn werkzaamheid bepaalde zich niet tot de behartiging zijner bijzondere belangen alleen. Als lid van de Kamer van Koophandel, van den Gemeenteraad, van de Provinciale Staten, in deze en andere betrekkingen heeft hij met al de kracht, die in hem was, gedurende een reeks van jaren het algemeen welzijn trachten te bevorderen. En bovendien mocht hij zich in de wetenschap door een reeks van geschriften over staatshuishoudkunde en statistiek een eervolle naam verwerven. En dit alles niettegenstaande hem geen wetenschappelijke opleiding te beurt viel en hij door eigen krachtsinspanning alle moeilijkheden zelf moest overwinnen.’

Wijnne heeft zeer veel in tijdschriften geschreven, zoo in De Volksvlijt, het Jaarboekje der Vereeniging voor Statistiek, Sloet's Tijdschrift voor Staathuishoudkunde, vooral in de Economist, waarvan hij lange jaren een getrouw medewerker was. Ook werkte hij mede aan de Beschrijving van den tegenwoordigen toestand der provincie Groningen (Gron. 1860). Afzonderlijk verschenen van zijn hand verschillende min of meer omvangrijke brochures over allerlei economische onderwerpen: de wet op het regt van patent uit een handels- en staathuishoudkundig oogpunt beschouwd (Gron. 1853); Het congres van statistiek te Brussel (Zwolle 1854); Waarde, geld en crediet in den wereldhandel, volgens de beginselen van John Stuart Mill, Eene staathuishoudkundige beschouwing der wetten, die het handelsverkeer der volkeren regelen. (Gron. 1854); Hoe de nijverheid zich ontwikkelt, Opkomst en bloei van Veendam. De Economist, 1856; Iets over de scheepvaart en afwateringskanalen in de provincie Groningen. Twee voorlezingen gehouden in de Afd. Koophandel der Maatschappij Felix Meritis (Haarlem, A.C. Kruseman, 1857) Gelijk de welvaart van het ene land afhankelijk is van die van het andere, zo moet het ware en duurzame welzijn van het moederland gepaard gaan met dat der koloniën, Voorlezing gehouden in Felix Meritis (Gron. 1860); De Nederlandse bank en de provinciën (Gron. 1863); De handel van het koninkrijk der Nederlanden gedurende 1846 - 1860 vergeleken met dien van andere landen (Amst. 1866); Hervorming van het tarief van invoer (Gron. 1870).

Zijn omvangrijkste werk was Handel en ontwikkeling van Stad en Provincie Groningen, geschiedkundig beschouwd (Gron. 1865), dat voor dat onderwerp nog altijd het standaardwerk is gebleven, ook nadat speciale onderzoekingen over bijzondere onderwerpen sommige hoofdstukken hebben doen veranderen.

Wijnne huwde 6 juli 1834 met Margaretha Dröge, geb. Bremen 6 december 1832, gest. Groningen 12 maart 1902.

Boek HAW Wijnne

Verloving van Ernst Wijnne en Martha Nijhoff. Van links naar rechts, bovenste rij: Gerard Pekelharing, vader Geert Nijhoff, moeder Lina Wijnne-Reepen, Hein Wijnne, vader Arend Johan Wijnne. Onderste rij: Greta Pekelharing-Wijnne, Martha Nijhoff, Ernst Wijnne, moeder Francine Nijhoff-Glas, Anneke Nijhoff. Vooraan: Tootje Pekelharing. Foto: Joël de Lange, Prinsenstraat, Groningen, 1920.

Johan Adam Wijnne (1822-1899)

Zie ook het overlijdensbericht van Johan Adam Wijnne

De tweede zoon van Arend Johan was Johan Adam Wijnne geboren in Drenthe. Hij trouwde in 1849 met IJda Habbema maar zij hadden geen kinderen. Johan Adam was Hoogleraar Algemene Geschiedenis en Romeinse Antiquiteiten van 1873 tot 1893 en Vaderlandse Geschiedenis van 1882 tot 1893 aan de Universiteit van Utrecht. Zijn portret, geschilderd door Jan Hendrik Neuman (1819 - 1898), hangt in de Senaatszaal van het Academie Gebouw in Utrecht. In het ‘Biographisch woordenboek der Noord- en Zuidnederlandsche letterkunde (1888-1891)’ door F. Jos. van den Branden en J.G. Frederiks staat een biografie van Johan Adam:

Wijnne (Johan Adam), geb. 4 Dec. 1822 te Hoogeveen, was aanvankelijk werkzaam bij het lager onderwijs, waarvoor hij 21 April 1844 den derden rang verwierf, onderwees toen in de inrichting van Nassau, legde zich op de klassieke letteren toe, en prom. te Gron. den 3 Juni 1848, was aldaar aan het gymn. benoemd als derde praeceptor in 1847, werd vijf jaar later tweede praec., in 1860 rector, en is sedert 11 Juni 1873 hoogleeraar aan de rijks-universiteit te Utrecht.

Schr., behalve Lat. werken en veel gebruikte geschiedk. leerboeken: geschiedenis, Gron. 1872, inhoudende: Het leenstelsel in zijn ontwikkeling en aard; De souvereiniteit der provinciën ten tijde van de Republiek; De Waardgelders in de provinciën Holland, hoofdzakelijk gedurende het ministerie van Johan van Oldenbarnevelt; Leveren de bemoeiingen van Oldenbarnevelt en de Groot met de aangelegenheden der provincie Utrecht, stoffe om de sententiën tegen hen uitgesproken, te wettigen? -; Twee punten van de Scherpe Resolutie; heeft er in 1616 eene ligue van acht steden van Holland met Oldenbarnevelt aan het hoofd, bestaan? -; Het proces van Cornelis de Witt; De dood der De Witten; De ontmoeting van de Merlijn in Augustus 1671; De Boheemsche Majesteitsbrief van 't jaar 1609 en en zijn gevolgen, volgens de nieuwste nasporingen; Galileo Galileï; Nederland en zijne voormalige verhouding tot het zoogenaamde Duitsche keizerrijk; Twee hoofdpunten uit Dr. A. Pierson's herinneringen uit Pruisens geschiedenis, - een bundel overdrukken van belangrijke studiën, eerst opgenomen in De Gids, De Tijdspiegel, Bijdragen voor Rechtsgeleerdheid en Nijhoff's Bijdragen; Geschiedenis van de Nederlanden, 1e deel, ald. 1873; De moeielijkheden van 't opsporen der historische waarheid. Een inwijdingsrede bij 't aanvaarden van het ambt van gewoon hoogleeraar te Utrecht, Utr. 1873; De wet van 28 April 1876 en de algem. geschiedenis, Gron. 1877; De Utr. hoogeschool in vorige eeuwen, Utr. 1886. Verspreide opst., als: Over het onderwijs in de geschiedenis aan de Gymnasiën (in de Bijdragen tot de kennis en den bloei der Nederl. gymnasiën); De Toestand der Gymnasiën en Latijnsche scholen in 1866 (in het Tijdschrift voor de Ned. Gymn.); De tijd der diadochen en de uit het Persisch-Macedonisch rijk voortgesproten staten (ald.); Rusland in de vorige eeuw (Gids 1860); Wallenstein, een biographie (ald. 1860); De inrichting van het onderwijs in Rusland (Tijdspiegel 1866); Eenige opmerkingen over de waarde der geschiedenis als hefboom voor de ontwikkeling van den mensch, (ald. 1870), en aankondigingen, beoordeelingen, antikritiek, enz. in verschillende meest in de bovengenoemde tijdschriften. In de werken van het Hist. Gen.: Négotiations du comte d'Avaux pendant 1693, '97, '98, 3 dln., 1882, 83; De geschillen over de afdanking van krijgsvolk in 1649 en '50 toegelicht, 1886.

Boek Johan Adam Wijnne (1822-1899)

Voorkant van het boek ‘De geschillen over de afdanking van krijgsvolk’ en het geschilderde portret van Johan Adam Wijnne aan de Universiteit van Utrecht.

Johan Herman Wijnne (1825-1868)

Zie ook De stichters van het bedrijf Wijnne & Barends door Amanda Vos

De derde zoon van Arend Johan (Jan) was Johan Herman geboren in De Huizen in Groningen. Hij was getrouwd met Riemke Swalve Brouwer uit Leeuwarden en had twee zoons en één dochter. Hij was medeoprichter van het Cargadoorskantoor Wijnne & Barends in Delfzijl dat nog steeds onder die naam bestaat. Hij kwam om het leven bij een spoorwegongeluk in de omgeving van Breukelen op 2 juni 1868. Hij had een zoon Arend Johan die apotheker te Assen en gemeente apotheker te Rotterdam was. Voor zover ik weet loopt deze Wijnne tak dood.

10.1.3	Johan Herman Wijnne (1825-1868)

Arend Johan Wijnne (1858 – 1919): Apotheker

(Door Els Wijnne-van Wageningen)

Arend Johan Wijnne werd op 29 augustus 1858 geboren in de stad Groningen en overleed op 5 augustus 1919 in Rotterdam. Hij was de oudste zoon van Johan Herman Wijnne, reder en cargadoor en Riemke Swalve Brouwer. (zie Johan Herman Wijnne 1825 - 1868). Hij werd vernoemd naar zijn grootvader, Arend Johan Wijnne, geboren in Elburg en later arts in Groningen, die overigens al ruim twintig jaar eerder was overleden. Op 6 augustus 1885 trouwde hij met Anna Petronella Hermanna Asman uit Leeuwarden. Het huwelijk bleef kinderloos. Wel werden zij later de pleegouders van J. Coninck Liefsting, zoon van Arend's jong overleden zuster Sara, die destijds getrouwd was met de gemeente - secretaris Balthasar Rutger Coninck Liefsting uit Lochem.

Toen Arend Johan 10 jaar was, kwam zijn vader op 2 juli 1868 om bij een spoorwegongeluk bij Breukelen. Zijn vrouw Riemke bleef achter met vijf kleine kinderen, behalve Arend Johan nog twee meisjes Regina en Sara en twee jongens Peter en H.N.(?) Regina overleed in 1873 na een korte hevige ziekte, slechts twaalf jaar oud. Moeder Riemke overleed in Lochem 5 augustus 1890.

Studie Farmacie

Bij de nieuwe Hogeronderwijswet van 1876 werd farmacie aan de universiteiten overgebracht van de faculteit geneeskunde naar die van de wis-en natuurkunde, terwijl ook een doctoraat in de artsenijbereidkunde werd ingesteld. Arend Johan Wijnne begon in 1880 zijn studie farmacie aan de Universiteit Groningen. Een jaar later werd hij voorzitter van de nieuw opgerichte wetenschappelijke studentenvereniging Pharmacia Sacrum. Op 11 februari 1883 behaalt hij zijn apothekersdiploma aan de Rijksuniversiteit van Leiden. Daarna is hij tijdelijk provisor in de apotheek van de weduwe Van Anrooy in Zaltbommel. In 1885 wordt hij apotheker in Assen.

Middelburg

In 1890 verhuist hij naar Middelburg waar hij benoemd was tot Gemeente-Apotheker. Daar wordt hij secretaris en later voorzitter van het Departement Zeeland van de Nederlandse Maatschappij ter Bevordering van de Pharmacie, lid van de Commissie van Journalistiek, lid van de Commissie van Geneeskundig Staatstoezicht en van de plaatselijke Gezondheidscommissie Middelburg.

Wijnne schreef regelmatig artikelen in het Pharmaceutisch Weekblad over zijn onderzoek van genees- en voedingsmiddelen. In 1897 bezocht hij als verslaggever voor de Colonial and BritishDruggist het 8 ste Internationale Pharmaceutische Congres in Brussel.

Exploitatie van een Röntgenapparaat

(Op 8 november 1895 ontdekte Wilhelm Conrad Röntgen bij toeval een nieuw soort straling, die hij X-straling noemde. Op 28 december 1895 maakte hij zijn ontdekking openbaar in zijn lezing Über eineneue art von strahlen. Al in 1896 werden met wat spoedig röntgenstralen werden genoemd skeletfoto's gemaakt. In 1901 kreeg Röntgen voor zijn ontdekking de eerste Nobelprijs voor Natuurkunde.)

Pharmaceutisch Weekblad 1898: Te Middelburg is door eenige geneesheeren een Röntgenapparaat voor doorlichting en voor het maken van skiagrammen aangeschaft, dat zij ook voor andere medici in Zeeland beschikbaar stellen. De exploitatie van dit apparaat en de vervaardiging der skiagrammen heeft collega A. J.Wijnne te Middelburg op zich genomen. Wij vestigen de aandacht op deze vruchtbare samenwerking, daar het ons voorkomt, dat dit voorbeeld navolging verdient. Trouwens ook in Atjeh heeft de militaire apotheker J. Douwes zich zeer verdienstelijk gemaakt door de aanschaffing van een Röntgenapparaat en zijne beschikbaarstelling voor het doorlichten van gekwetsten.

Rotterdam

In 1902 wordt Arend Johan Wijnne benoemd tot apotheker bij het Burgerlijk Armbestuur (Gemeente - Apotheek) in Rotterdam. Ook daar wordt hij actief lid van het Departement, eerst als secretaris, later als voorzitter. In 1904 wordt hij voorzitter van de commissie voor de cursus tot opleiding van Apothekersbediende.

Kwakzalverij

De buitenwereld heeft Wijnne vooral leren waarderen als bestuurslid van de in 1881 opgerichte Vereniging tegen de Kwakzalverij. De belangrijkste activiteit van deze vereniging bestond uit het onderscheppen en vervolgens chemisch analyseren van kwakzalversmiddelen en het publiceren van de resultaten. Ook Wijnne publiceerde regelmatig over door hem onderzochte zogenoemde “geheimmiddelen”, middelen die zonder openbaarmaking van de bestanddelen, werden aangeprezen en verkocht tegen allerlei ziekten en kwalen. Hij keerde zich fel tegen het etaleren van kwakzalversmiddelen door sommige collega apothekers. Zelfs het etaleren van sacharine werd door hem afgekeurd.

In 1918 wordt hij benoemd in de commissie tot onderzoek van specialités van het Departement Rotterdam, waarvoor hij korte tijd later om gezondheidsredenen weer moet bedanken. Er verschijnen nauwelijks nog bijdragen van hem in het Pharmaceutisch Weekblad. Hij overlijdt op 5 Augustus 1919, ruim 60 jaar oud. Zijn echtgenote Anna Asman overleed in Den Haag 18 oktober 1938.

In memoriam

Prof. P. van der Wielen, hoogleraar Farmacie, noemde Wijnne in een in memoriam in het Pharmaceutisch Weekblad een uitnemend apotheker en een onafhankelijk man. (…) “Talrijk zijn de wetenschappelijke bijdragen van Wijnne in de loop der jaren geweest; onvermoeid heeft hij meegewerkt aan de wetenschappelijke opbouw van ons vak. Zijn inzichten in maatschappelijke vraagstukken leert men het best kennen uit zijn opstellen in het Maandblad voor Apothekers, dat hij van April 1887 tot December 1888 samen met Herman van Gelder en G.. B. Schmidt, in vele opzichten zijne medestanders, uitgaf. Een citaat uit een stuk van Wijnne in het eerste nummer getiteld: ‘De Handel in de Apotheken’ (…) is men van oordeel, dat het belang der pharmacie en der lijdende menschheid een wetenschappelijken apotheker eisen, welnu — men roepe een zoodanigen toestand in het leven, waarbij het den apotheker mogelijk is, van receptuur, en daarvan alleen, te bestaan. Dat Wijnne aanhanger van het systeem van staatsexploitatie van apotheken was, behoeft na deze uitlating geen nader betoog”.

Wetenschappelijke voordrachten

1902 Een stukje Pharmaceutische Geschiedenis in Middelburg (Ph.W.)

1902 Voordracht over de ionentheorie voor de Nederlandsche Maatschappij Ter Bevordering Der Pharmacie Departement Zeeland.

1903 Wijnne vertoont aan het slot van een departementsvergadering 'enige merkwaardige door hem vervaardigde radiographieën'.

1904 Deelt hij op een vergadering mee dat twee monsters perubalsem door hem onderzocht, de salpeterzuurproef niet doorstonden, maar daarbij de groenachtige blauwe verkleuring gaven, die aan vervalsching met gurgunbalsem doet denken. In hetzelfde jaar beval hij een 'sedert geruime tijd bij hem in gebruik zijnd verbeterd zwavelwaterstoftoestel aan'.

1905 Schrijft hij over blauwzuurvergiftiging na gebruik van kratokbonen.

1906 Voordracht over teerkleurstoffen

1908 Hij maakt een catalogus van de Coniferenkegels uit het legaat 'Rooster', nadat de kegels opnieuw door hem waren gedetermineerd.

1909 Voordracht over de samenstelling en bereiding van Balsamum Duret, een uit 12 ingrediënten bestaand voorschrift, door Prof. Jadassohn in de dermatologie ingevoerd en in de laatste tijd ook meermalen in sprekers apotheek afgeleverd.

1910 Deelt Wijnne mee in zijn apotheek kennis te hebben gemaakt met Erlich's antisyphilitium 606 en daarvan een suspensie te hebben bereid. Het is een geel, betrekkelijk zwaar poeder, oplosbaar in natronloog, uit welke oplossing het door azijnzuur wordt neergeslagen. Aldus gepraecipiteerd en in de vloeistof gesuspendeerd, wordt het ingespoten.

1910 Voordracht over Gallen en de Gallencollectie in het legaat-Rooster.

1910 -1915 Lid van de Pharmacopee Commissie, waarvan hij secretaris was.

1911 Neemt plaatsin de Commissie voor het Pharmacognostisch Kabinet en het Herbarium vivum, waarvan hij conservator wordt.

1916 Voordracht over de Leeuwardensche Pharmacopee van 1687

 

Archief : Pharmaceutisch Weekblad 1864 - 2000 (DVD). Uitgave KNMP 200